×

di
28 feb 2017

Finisterra van Chus Pato

Praktisch

Vertaald uit het Galicisch door Mariolein Sabarte Belacortu
Met een nawoord van Anne Vegter
Prijs: € 19,95
Verschijnt februari 2017
Aantal pagina's: ca. 94

Bezig met verzenden..
Gelukt en hiermee bevestigd!

Dichter en activist Chus Pato komt uit Galicië, een grillige regio in het noordwesten van Spanje. Ze schrijft bovendien in het Galicisch, een minderheidstaal met een rijke literaire traditie die onder druk van het Spaans dreigt te verdwijnen. Geen wonder dus dat poëzie voor haar een vorm van verzet is. In een razende beeldenstorm raken lyriek, filosofie en politiek versplinterd om weerstand te bieden tegen uitbuiting en onderdrukking, die vrouwenlevens, onze gemeenschappelijke leefomgeving maar ook de taal zelf verwoesten. Pato streeft op alle fronten onafhankelijkheid na en laat in Finisterra het schrijven steeds opnieuw beginnen.

'Uitgeverij Perdu levert weer een kleinood af, en brengt ons zo op het spoor van een niet vanzelfsprekende maar essentiële dichteres [...].' en 'Uit de lectuur van Pato's poëzie kom je niet ongeschonden, maar wel veel rijker en vrijer.' -- Bart Vonck in Poëziekrant

'ongebreidelde, tomeloze energie, fragmentatie, hybriditeit en pluriformiteit, luidkeels een plaats opeisen voor haar eigen taal, de taal van het gedicht. Het maakt Finisterra tot een meeslepende bundel.' -- AnneMieke Vulkers in Awater

'In de bundel Finisterra van de Galicische dichter Chus Pato verdwaal je tussen “experimentele poëzie” en haar eigen taalfilosofie [...] Zoals Anne Vegter in het nawoord schrijft: “Ik heb op duizelingwekkende wijze kennisgemaakt met deze radicale dichteres.”’ -- Margot Poll in NRC Handelsblad

'In haar mooie nawoord geeft Anne Vegter toe dat ook zij zich tijdens de lectuur van deze gedichten bij momenten gedesoriënteerd voelde: "Ik bevond me in terra incognita. Dus ging ik op zoek naar aanknopingspunten. Ik werd niet meteen gerustgesteld. Ik was gedichtsgewijs gekatapulteerd en aangekomen in een onbekend brein. Wier brein, wiens brein? Werd ik gek? Waar was ik?’ Maar wie doorzet en zich laat meevoeren door de poëzie, wordt beloond. Wanneer de lezer dreigt te verdwalen, stelt de dichteres hem gerust: ‘zoals de moeder tegen haar baby praat omdat ze veronderstelt dat hij haar verstaat, zo richt het gedicht zich tot ons".' -- Daan Pieters op Tzum

'Ruïnes, speerpunten en gedichten, ze spreken allemaal vanuit de positie van de getuige: ‘unconcluded’. Ze lijken misschien nog het meest op elkaar door hoe ze iets bewaren – voorvallen, geschiedenissen, gedachten, emoties – zonder dat die er eenduidig, volledig uit op kunnen worden gemaakt. Ze zijn de locus van voortdurende nagedachtenis, juist omdat die nagedachtenis niet kan worden voltooid.' -- Harm Hendrik ten Napel op Klecks

'Pato noemt een gedicht "het hardste van een taal" en neemt dat uitgangspunt bijna letterlijk: haar wereld van woorden is niet uitnodigend, maar toch net dat tikkeltje gestructureerd genoeg om ons aan te sporen om associaties te zoeken tussen haar vondsten. De structuur biedt ze aan in de vorm van terugkerende motieven met wortels in de mythologie en de klassieke oudheid.' -- Freek Adriaens op MappaLibri

Anne Vegter schreef het nawoord bij deze bundel. Lees het hieronder.

Chus Pato – een leestrip

‘Het ontstaan van een gedicht begint ermee dat de dichter (ik ga van mijzelf uit maar ik praat voor velen, voor allen, denk ik) ontvankelijk is voor poëzie en dat zet een zeker gevoel van annunciatie in beweging – letterlijk beweging: er dient zich een gevoel van nadering aan, van ritme.’ Aldus wijlen onze dichter Robert Anker in zijn essay ‘Het schandaal van de poëzie’ uit 2010. Probeer zo’n moment maar te beschrijven. Dat lukt bijna niet.

Het moment dat voorafgaat aan het schrijven van de eerste regel van een gedicht heeft iets paradoxaals. Je stemt af op een geluidsfrequentie, maar in die afstemming ben je onthand, zelfs een beetje ontheemd. Er zijn nog geen woorden. De alerte staat waarin je verkeert heeft iets tragikomisch. Alsof je de positie van je schotelantenne niet kunt vaststellen. Wat je ontvangt is een kakofonie van impulsen. Geluiden, gedachten, toon, ritmes. Waar beweegt het taalveld dat je wilt opvangen zich eigenlijk? En wat schrijf je dan uiteindelijk? Wat filter je uit die kakofonie?

‘Ik schrijf’, schrijft Chus Pato simpelweg. Ja, zij schrijft, en hoe! Maar wat? En aan wie zijn haar gedichten gericht?

Het is mijn eerste kennismaking met haar werk. Ik begon eraan zoals je nu eenmaal aan een onbekende dichter ‘begint’. Nieuwsgierig en ja, ook gretig. Ik houd lezers zelf graag voor dat een onbekende dichter je door een onbekende wereld leidt. No worries, zeg ik niet zonder enige bravoure.

En toen las ik Chus Pato.

Weg bravoure. Ik bevond me in terra incognita. Dus ging ik op zoek naar aanknopingspunten. Ik werd niet meteen gerust- gesteld. Ik was gedichtsgewijs gekatapulteerd en aangekomen in een onbekend brein. Wier brein, wiens brein? Werd ik gek? Waar was ik?

In Frankrijk stond ik oog in oog met het Isenheimer altaar, in Zuid-Amerika werd ik meegenomen naar een araucariabos en even later was ik weer terug in Galicië. Ik daalde onvoorbereid af in de Hades waar Orpheus zijn Eurydice nog heel even bij zich hield: ‘het paartje omsingeld door de soort, ruw vervreemd van de logos’. Er was de verwijzing naar het menselijke verlangen als bron van ongehoorzaamheid. Er werd gesleuteld aan de oorsprong van gedachten, aan de vanzelfsprekendheid van een goddelijk decreet. Er werd geput uit bronnen die zich aan het zicht onttrokken. Ik zag schaduwen van ruïnes. Inscripties. Elke stem kon meeklinken. Persephone naast Ingeborg Bachmann, Sylvia Plath naast Nebamoen. Ik bevond me in een meertijdige wereld en was getuige van het smeedwerk van een nieuwe grammatica. Wilde ik me nog steeds aan de complexiteit ervan onttrekken?

‘De stem was paniek’, schrijft Pato in Hordas de escritura, ‘en verlangde naar, drong aan op een onderkomen in het gedicht’. Chus Pato laat me wel en niet verdwalen. Ze heeft de potentie om gedichten in hun gelaagdheid over mij uit te storten en de woorden ervan gelijktijdig te analyseren en te problematiseren. Ik ben als lezer nergens en toch overal in de woorden zelf aanwezig. Pato toont me de binnenkant van de taal. Het uiterste van wat een letter vermag wordt blootgelegd. Ze schrijft onbekommerd: ‘natuurlijk toont het gedicht de verborgen activiteit van zijn / cellen niet / die aan de hemel ontploffen als noorderlicht / of een atoomsplitsing’. We begeven ons naar finisterra, landsend, een uithoek: ‘Mijn positie in de woestijn is de positie van iemand die zich buiten de groep plaatst, buiten de vlag, buiten de placenta die het leven in gemeenschap mogelijk maakt, haar voortplanting.’

Als om mij aan het einde van mijn trip gerust te stellen, wrikt Pato een zin los uit een regel: ‘zoals een moeder tegen haar baby praat omdat ze veronderstelt dat hij haar verstaat, zo richt het gedicht zich tot ons’. Het gedicht vertrouwt erop dat ik bereid ben het te verstaan. Ten slotte word ik beloond. Mijn vertrouwen in de taal is op de proef gesteld, maar ik heb zijn reikwijdte ervaren en op duizelingwekkende wijze kennisgemaakt met deze radicale dichteres.

De kleine bloemlezing uit het werk van Chus Pato biedt in een sprankelende symfonie van inzichten zicht op de productieve eigenschappen van taal. Woorden genereren woorden. Pato strijdt om de absolute vrijheid van die kwaliteit van taal. In de diepte van onze woorden echoën altijd onze mythologie, onze holbewonerstaal én onze eigen gedachten mee die zich willen ontworstelen aan tijd en traditie. Chus Pato heeft me laten zien hoe een gedicht de woorden in een nieuwe orde kan onderbrengen.

Anne Vegter, februari 2017